ochtendlijk

Verheerlijking, onaangeroerd. Niets
bewegen tot een laag straaltje zon
je stem openbreekt, glasvlezig roos
je tere zucht uit nachtblauw stulpt.

Dat ik je aanleun dan, eet
van je adem, zout van je hals
lik & wellicht de dag lang
met die klemvaste dreun van me

jij roep, je naam? Dat ik je neem
tot je trilt als een riet in de wind,
tot je zweeft op dit bed van beton,
tot je breekt in de ijskoude nacht

van mijn land? Dat alles vergaat?
Niets dan je waarheid bestaat.